Een kletsnatte droom
Nationaal Park Nieuw Land is de jongste telg van de Nederlandse nationale parken familie. Maar met een oppervlakte van bijna 29.000 hectare doet deze door rietkragen omzoomde waterpartij direct van zich spreken. Opgeteld is er met de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen, een gedeelte van het Markermeer en de hagelnieuwe Marker Wadden het grootste man-made natuurpark ter wereld gerealiseerd. Salt reeg de pareltjes in twee dagen aaneen.
Tekst: Natasha Bloemhard | Dit artikel verscheen eerder in Salt #77 - 2020 Beeld: Natasha Bloemhard, Ellen van Doel e.a.
Hoe vaak overkomt het jou dat je verrast wordt door iets dat al jarenlang vlak onder je neus ligt? Mij stiekem nog best vaak, met name dit jaar. Met dank aan corona, dat ervoor heeft gezorgd dat 2020 de boeken ingaat als het jaar dat we collectief verliefd zijn geworden op ons eigen land. Als hoofdredacteur van Salt heb ik een hoop mogen reizen en besteedde ik uren, soms zelfs dagen om mijn bestemming te bereiken. Altijd met kriebels in de buik omdat ik wist dat ik op weg was naar weer een nieuw avontuur. Afgelopen zomer werd ik onverwachts overvallen door hetzelfde gevoel toen ik met de auto de Stichtse Brug opreed – een van de elf oeververbindingen die Flevoland aan het ‘oude land’ haakt – en me bewuster was dan ooit dat ik meters onder zeeniveau afdaalde tot op de bodem van de voormalige Zuiderzee. Ik was slechts tien minuten van mijn eigen huis verwijderd en op weg naar het Nationaal Park Nieuw Land in de provincie Flevoland.
Als mens kunnen we heel goed dingen stuk maken, maar gelukkig ook weer heel maken.
Flevo Lacus
Flevoland blijkt ondanks zijn jonge leeftijd een hele rijke geschiedenis te kennen. Sterker nog; voor de oorsprong van de naam Flevoland moeten we zelfs terug naar de tijd van de Romeinen, toen Julius Caesar hard op weg was om Europa te veroveren. Halverwege Nederland kwam dat landjepik opeens tot stilstand. Net boven de Oude Rijn lag een uitgestrekt moerasgebied met middenin een groot zoetwatermeer. De Romeinen doopten het meer met de naam Flevo Lacus, wat letterlijk Flevomeer betekent. Hier werd de opmars van de Romeinen gestopt. Later, in de Middeleeuwen, veranderde Flevo Lacus in Almaere wat ‘groot meer’ betekent. Door de vele overstromingen vond het water zijn weg verder naar boven waar het in de kop van het huidige IJsselmeer verbonden werd met de Noordzee. Dit leidde uiteindelijk tot het ontstaan van de Zuiderzee. Zoet water werd brak en eb en vloed versterkten hun greep op de achterliggende dorpen.
En dan denk je dat je al een heel eind terug in de tijd bent gegaan; vergeet het maar. 6000 jaar eerder leefden er al mensen in de buurt van Swifterbant, in de kop van Flevoland. Door de eeuwenlange strijd tegen het water wisselde het landschap hier snel van land naar water en weer terug. In de bodem zijn menselijke resten gevonden die ouder zijn dan de bouwers van de hunebedden in Drenthe. Ademloos hang ik aan de lippen van onze vaderlandse geschiedenis, waarvan ik niet kon vermoeden dat de jongste provincie van Nederland – Flevoland bestaat officieel sinds 1 januari 1968 – daar zo’n rol in speelt. In mijn geschiedenisboekje begint het verhaal van Flevoland immers pas met ingenieur Cornelis Lely die in 1891 zijn plannen ontvouwde voor de inpoldering van de Zuiderzee. Met dit grootste inpolderingsproject aller tijden maakte de man zich onsterfelijk. Ondanks dat hij niet de eerste was die met zo’n plan op tafel kwam – in de 17e eeuw had Hendric Stevin het ook al eens voorgesteld – gaven de start van de Eerste Wereldoorlog (1914) en de grote overstroming in 1916 een duwtje in de rug. Deze twee gebeurtenissen zorgden ervoor dat het plan van Lely op 14 juni 1918 in de zogenaamde Zuiderzeewet werd verankerd. Na de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 werd de Zuiderzee omgedoopt tot IJsselmeer en kon met de aanleg van de andere polders worden begonnen: Noordoostpolder (1942), Oostelijk Flevoland (1957) en Zuidelijk Flevoland (1968).
Fast forward: in 2014 lanceerde de overheid het plan om van de Nederlandse nationale parken een merk te maken. Dit leidde in 2015 naar het programma ‘Naar Nationale Parken van Wereldklasse’ en in 2016 naar de ‘Nationale Parken Deal’ waarin verhogen van de kwaliteit, betrokkenheid van de samenleving en versterking van merk- en marktpositie als doelen zijn vastgelegd. In Flevoland hadden ze de Oostvaardersplassen, Lepelaarplassen en het Markermeer. De Marker Wadden waren nog een droom op papier.
Reden genoeg, vonden de provincie en nog zes andere organisaties, om in 2018 een aanvraag in te dienen voor Nationaal Park Nieuw Land. Nog datzelfde jaar, op 1 oktober, werd de status wettelijk verleend en was Nederland een nieuw nationaal park rijker.
Dode bak
Terug naar de zomer van 2020. Het is een bloedhete dag in augustus als ik op de kade van Lelystad aanmonster op het prachtige antieke zeilschip de Abel Tasman, met bestemming Marker Wadden. Het is windstil als we de haven verlaten. Ondanks de grote lappen zeil boven mijn hoofd besluit kapitein Paul Ruiter een tandje bij te zetten en gaat de motor aan. De Marker Wadden liggen negen kilometer uit de kust, midden in het Markermeer dat sinds 2018 (deels) officieel tot Nationaal Park Nieuw Land behoort. Het Markermeer ontstond in 1976. Door de aanleg van de dijk Lelystad – Enkhuizen werd het gescheiden van het IJsselmeer. Het is vernoemd naar het voormalige eiland Marken dat onderdeel was van de Zuiderzeewerken. Ooit bestond het plan om ook dit deel in te polderen, tot de Markerwaard, maar die bouwplaat bleef in de ijskast. Met het Markermeer ging het sinds de afscheiding echter bergafwaarts; doordat de waterkwaliteit verarmde hadden vissen, schelpdieren en waterplanten moeite met overleven. Hierdoor keken de trekvogels voor wie dit gebied een pleisterplaats was op hun lange reis van Afrika naar het hoge Noorden (de Oost-Atlantische flyway), steeds meer tegen lege ‘vitrines’ aan. Wat overbleef was een ‘dode bak’ water waar veel over gesproken werd maar (te) weinig aan gedaan. Althans volgens projectdirecteur van de Marker Wadden, Roel Posthoorn. Om het tij te keren droomde hij van een eiland in het Markermeer; een groot natuureiland dat zowel boven- als onderwater voor ecologisch herstel moest zorgen. De droom van Posthoorn kreeg vorm in de Marker Wadden waarmee in 2016 van start werd gegaan. Bakken met klei, zand, slib én geld – de kosten van de beoogde archipel van vijf eilanden (fase 1) werden geraamd op 75 miljoen euro – waren er nodig om het project letterlijk van de bodem van het Markermeer te krijgen. Dankzij Natuurmonumenten en flinke geldinjecties van de Nationale Postcode Loterij, het rijk en provincies kwam de financiering rond. Op 24 september 2016 was het eerste eiland van 250 hectare een feit. Vier jaar later is een groot deel van fase 1 klaar, goed voor 1000 hectare natuurgebied, en varen er regelmatig veerboten heen en weer.
En op een daarvan zit ik.
Op de voorsteven ontwaar ik een grote knaloranje stootwil die eruitziet als een luxe zitplaats. Met kijker in de hand tuur ik naar de horizon op zoek naar het nieuwe land. Heel in de verte ontwaar ik een dunne streep geel zand met hier en daar een heuvel en enkele graafmachines die hun grote klauwen ritmisch in de grond steken. Er wordt nog volop gewerkt om Fase 1 af te ronden. Het streven is om in de toekomst een gebied te ontsluiten van maar liefst 10.000 ha (een zevende van het Markermeer) waarvan ongeveer de helft bovenwater en de andere helft onderwater zit met paaigronden en waterplanten.
“Als mens kunnen we heel goed dingen stuk maken, maar gelukkig ook weer heel maken”, zegt Posthoorn, die tegenwoordig ook wel gekscherend ‘Mister Marker Wadden’ wordt genoemd.
Onbewust houd ik mijn adem in.
Wát een ge-wel-dige vogel.
The Truman Show
Een uurtje later varen we de haven van het hoofdeiland in. Op dit grootste eiland vind je behalve een haven een aantal duurzame gebouwen, waaronder een eilandpaviljoen en vier eilandhuisjes waarin je kunt overnachten. Gezamenlijk vormen de gebouwen een klein, zelfvoorzienend dorp dat draait op zonnepanelen, een ‘slapende’ windmolen, gloeispiralen in de waterbuffers voor warm water, pelletkachels en een waterzuiveringsinstallatie voor schoon drinkwater. Om alle off-grid systemen op afstand te kunnen bedienen staat er op de kiosk/receptie/supermarkt een straalschotel verdekt opgesteld die voor de verbinding zorgt met de straalmast in Lelystad. Heel even moet ik aan de The Truman Show denken waarin het eilandleven van de nietsvermoedende hoofdpersoon (Jim Carrey) één grote reality TV-show blijkt te zijn. Als hij erachter komt hoe nep zijn leven is wil hij van het eiland ontsnappen. Hij stapt in een bootje en vaart weg, en dan blijkt ook de horizon waar hij zijn hele leven naar heeft gekeken niet meer dan een decor te zijn.
Gelukkig zijn de Marker Wadden echt, evenals de horizon waar de vrachtwagens in de verte over de snelwegen zoeven, en voelen mijn eerste stappen op dit Nederlandse stuk nieuw land als de stappen van een ontdekkingsreiziger. Wat er vanaf het water nog als een langgerekte, saaie zandberg uitzag, blijkt achter de duinen een oase te herbergen waarin moeras, rietvelden, graslanden, heel veel wilde bloemen en talloze vogels samensmelten. Ik ben flabbergasted over de staat waarin de eilanden in zo’n korte tijd al verkeren. Tussen al dit natuurschoon kronkelt 12 kilometer wandelpad waarvan een deel uit vlonderpaden bestaat. Direct heb ik keuzestress, zoveel eilandtijd heb ik niet, slechts twee uur. Ik besluit me over te geven aan mijn gevoel die mij als eerste naar het recreatiestrand stuurt. Het is immers dertig graden. Voor de deur liggen inmiddels tal van bootjes voor anker waardoor je het gevoel van een heuse costa krijgt. Er wordt gezond, gezwommen en gekletst, maar druk is het allesbehalve. Ik besluit verder te lopen, richting de eerste van de drie vogelkijkhutten die er op de Marker Wadden staan. Maar om de vogels te spotten heb ik die hut helemaal niet nodig. Het vliegverkeer op de Marker Wadden is drukker dan op Schiphol en luchthaven Lelystad bij elkaar. Ik houd enorm van vogels, steeds meer zelfs, maar weet er in vergelijking met de hardcore vogelaar nog amper wat vanaf. Wat ik echter wél weet is dat de enorme hoeveelheid visdiefjes die hier rondscheren écht heel bijzonder is. De ‘schreeuwlelijk’ komt immers voor op de Rode Lijst van Nederlandse broedvogels. Ook hoef ik voor het spotten van de kluut, de grutto, de wulp en tal van strandlopers geen enkele moeite te doen.
Na zes kilometer wandelen sta ik aan de voet van de 12 meter hoge Steltloper, de hoogste uitkijktoren vanwaar ik uitzicht heb over zowel de hele archipel als het Markermeer. Ik heb nog een klein kwartier de tijd om een ijsje te scoren in het eilandpaviljoen, een jaloerse blik te werpen op de mensen die het gelukt is een overnachting in een van de eilandhuisjes te boeken en me te verbazen over het allesbehalve duurzame mini-assortiment van het eilandwinkeltje.
Terug op de Abel Tasman heeft kapitein Ruiter de zeilen al in stelling gebracht. De wind is gaan waaien, het bier staat koud, de zon zakt; het belooft een mooie terugreis te worden.
De nieuwe wildernis
De volgende dag passeer ik de Stichtse Brug voor de tweede maal, dit keer voor de beroemde (of zijn het inmiddels beruchte?) Oostvaardersplassen en de wat minder bekende buren, de Lepelaarplassen. Ondanks dat ik pas in 2013 kennismaakte met het kletsnatte natuurpareltje, liggen de plassen er al sinds 1968. Nadat de laatste polder, Zuidelijk Flevoland, was aangelegd bleven hier en daar nog wat grote modderpoelen liggen. Plan was om die stroken later te gebruiken voor industrie. Het moerasgebied werd ingezaaid met riet waarna er niemand meer naar omkeek, behalve de natuur.
Die zag haar kans schoon, om de blubberbende om te toveren tot een vogelparadijs waar natuurliefhebbers al jaren hun vingers bij aflikken. Het grote publiek, waaronder ik, leerde de Oostvaardersplassen echter pas kennen toen documentairemaker Ruben Smit in 2013 zijn film De Nieuwe Wildernis naar de bioscopen bracht. De film werd een kaskraker en in de jaren die volgden kon de Oostvaardersplassen de toestroom van mensen amper aan. En masse waren we in de ban van deze Nederlandse ‘wildernis’ waar de natuur het voor het zeggen had en waar het recht van de sterkste gold. We waren gefascineerd door grote grazers als heckrunderen, konikpaarden en edelherten. Dieren die het loodje legden omdat ze uit de kudde waren verstoten, te laat geboren waren waardoor ze de winter niet zouden overleven, of omdat er domweg niet voldoende eten was voor iedereen, horen nu eenmaal bij de natuur.
Toen de aantallen uit de hand begonnen te lopen en heel veel dieren, volgens sommigen, onnodig stierven, begon de publieke opinie zich te keren. Inmiddels varen de beheerders een nieuwe koers en ben ik vooral benieuwd naar hoe het nu met de Oostvaardersplassen gaat. Daarover raakt boswachter Jody Bennink, bij wie ik in de terreinwagen zit, niet uitgepraat. In de positieve zin, want zo’n beetje bij elke bocht die we maken schiet ze in extase door de schoonheid van ‘haar’ Oostvaardersplassen. En dat werkt heel aanstekelijk. Terwijl we door een haag van vlinders naar de eerste vogelkijkhut rijden, schudt de voormalige onderneemster alle kruidensoorten moeiteloos uit haar mouw, lepelt ze tal van vogels op en bouwt ze de spanning op met “misschien gaan we wel een zeearend zien”. Genoeg om mij naar het puntje van de stoel te laten schuiven. Ik wil die ‘vliegende deur’ nu eindelijk wel eens zien. Deze bijnaam dankt de roofvogel aan zijn spanwijdte van 2,5 meter. Een tijdlang was de imposante roofvogel uit de Nederlandse natuur verdwenen maar sinds 2006 wint de roofvogel hier langzaam weer terrein. In 2018 werden er zelfs 14 broedende paren geteld.
Huthoppen
Als we in de eerste vogelhut aankomen maak ik kennis met het fenomeen ‘vogelspotter’. Ik stuit op een viertal mannen die al sinds de vroege ochtend met hun camera’s in de aanslag staan. De lenzen die ze hiervoor gebruiken zijn zo groot dat je je afvraagt of ze hier geen wapenvergunning voor nodig hebben. De passie voor het plaatje is ongekend groot en daar hebben ze uren wachttijd voor over. Ondanks dat vrijwel alle foto’s niet verder komen dan de eigen archieven, raken de mannen niet uitgepraat over de bewegingen van de zeearenden, lepelaars, visdieven, aalscholvers, nonnetjes, zilverreigers, grutto’s en wat al niet meer. Terwijl ik met nieuwsgierigheid naar de mannen luister, wordt mijn droom werkelijkheid. Vlak voor mij verstevigt een zeearend zijn greep op een boomtak. Onbewust houd ik mijn adem in. Wát een ge-weldige vogel. De vogelspotters dempen gelijk hun stem en heel even voel ik me een van hen.
Na zo’n 10 minuten turen verlaten we de hut. Op weg terug naar de auto vertelt Jody dat de Oostvaardersplassen maar liefst 27 uitkijkpunten telt die allemaal vrij toegankelijk zijn. Een populaire bezigheid is het zogenaamde huthoppen waarbij je al wandelend of fietsend langs de verschillende uitkijkpunten trekt. Elk punt geeft een totaal andere kijk op het natuurgebied. Voor wandelaars is de 5 km lange wandelroute Zeearend door de zogenaamde driehoek een aanrader. Deze voert naar de observatiehut de Zeearend, vanwaar je maar liefst 2,5 km vrij uitzicht over de Oostvaardersplassen hebt. Wie liever fietst trapt in 32 kilometer helemaal rondom het natuurgebied.
We vervolgen onze weg waarbij ik niet uitgekeken raak op de weidse uitzichten die me meer dan eens doen denken aan de verlaten prairies van Amerika. Heel rustig stuurt Jody de 4WD door het terrein tot op een bepaald punt waar ze de wagen tot stilstand brengt. Links van ons zie ik een enorme roedel edelherten. Vrouwtjes met hier en daar al een stevige man ertussen die verwoed pogingen doet zijn harem bij elkaar te houden. Het is duidelijk dat de bronst op komst is. Even verderop verzamelen zich aan het water de konikpaarden. Ik weet nog dat ik als tiener helemaal naar de Camargue in Zuid-Frankrijk reisde om de gelijknamige wilde paarden te kunnen zien. Nu sta ik op een half uur rijden van mijn eigen huis oog in oog met een indrukwekkende kudde.
Werkeiland
In de middag rijd ik door naar de Lepelaarplassen die een kwartiertje verderop liggen. Ik volg de weg over de Oostvaardersdijk, met aan de ene kant de Oostvaardersplassen en de andere kant het Markermeer. Een oer-Hollands landschap met weids uitzicht in het midden van het land. Ik heb afgesproken met Hans Boekhoff van Flevo-Landschap bij bezoekerscentrum de Trekvogel. Als ik de parkeerplaats oprijd kan ik mijn ogen niet geloven. Voor me staat een aftands gebouw dat zijn best doet om het oprukkende onkruid van zich af te slaan en vooral veel weg heeft van een vervallen buurthuis. Maar… ‘don’t judge a book by it’s cover’, want niet veel later vertelt Hans me over de historische betekenis van dit gebouw. Ten tijde van de inpoldering van Zuidelijk Flevoland was de grond waarop ik mijn auto heb geparkeerd het werkeiland en het kot waarover ik een paar minuten eerder zo hard oordeelde de verblijfplaats van de werkers met hun gezinnen. Opeens komt het gebouw waarin nu het bezoekerscentrum is gehuisvest tot leven en vind ik dat het echt nóóit afgebroken mag worden. Op het asbestdak na dan.
Pioniernatuur
De Lepelaarplassen zijn net als de Oostvaardersplassen ontstaan na de inpoldering van Zuidelijk Flevoland. Ze zijn een mooi voorbeeld van zogenaamde pioniernatuur, waarbij de eerste planten die op de kale moerasgrond groeiden de weg vrij maakten voor de begroeiing van nu: rietvelden en natte graslanden. Een walhalla voor de ruim 300 vogelsoorten. Het gebied is Europees beschermde natuur en om die reden ontoegankelijk, maar langs de randen loopt een fietspad (12 km) dat zes vogelkijkhutten en kijkschermen aaneenrijgt.
Al bij het eerste kijkscherm word ik weer getrakteerd op een zeearend en slaat ook een bruine kiekendief onder mijn neus zijn ankers in het natte grasland. Aan de overkant van de grote plas word ik gewezen op een enorme aalscholverkolonie. Na het rondje rond de plassen neemt Hans me nog even mee naar het Wilgenbos, een 100 hectare groot oerbos waarin de natuur tot op zekere hoogte gewoon zijn gang mag gaan en waar de oudste wilgen van Flevoland staan. Het beheer beperkt zich tot het vrijhouden van een wandelpad, voor de rest woekert het bos erop los en vallen bomen en afgebroken takken over elkaar heen. Dwars door het Wilgenbos loopt een kanaal waarvan het gemaal De Blocq van Kuffeler de hoofdkraan is. Dit grootste gemaal van Europa zorgt ervoor dat bewoners van Zuidelijk Flevoland de voetjes drooghouden.
Eenmaal terug op de parkeerplaats valt mijn oog op een vleermuizenkast. Door gebrek aan oude gebouwen en grote, oude bomen is er in Flevoland voor hen weinig woonruimte. Door op verschillende plekken een vleermuizenkast te plaatsen hoopt Flevo-landschap ook onderdak te kunnen bieden aan het enige vliegende zoogdier op aarde.
Na twee dagen natuurhappen op een half uur rijden van mijn eigen huis, rijd ik vol verbazing terug naar ‘het oude land’. Nooit meer zal ik met dezelfde ogen Flevoland in rijden, en stiekem zou ik willen dat ik Julius Caesar postuum kon laten weten hoe hij nieuw land had kunnen veroveren; door samen te werken met de Nederlanders die al eeuwenlang de strijd met het water winnen.
Verder struinen
nationaalparknieuwland.nl
beleefdenationaleparken.nl/nieuwland